Geschiedenis
Torentjes en trapgeveltjes. Ze vormen een schilderachtig decor aan de Olieslagerslaan in Haarlem. Het gebouw van het voormalig Gereformeerd of Burgerweeshuis, later bekend als Stichting Coen Zusterhuis, dat hier tot 1988 gevestigd was. Het werd in 1907-1908 gebouwd naar ontwerp van de bekende Haarlemse architect J.A.G. van der Steur. Het weeshuis heeft als instelling een heel oude geschiedenis. Omstreeks 1400 schonk Coenraad Cuser, ridder van Oosterwijck, zijn woonhuis aan de stad Haarlem. Deze moest er een Heilig Geesthuis stichten voor de opvang van armen, ongelukkigen, wezen en vondelingen. Het lag op de plaats waar nu het Hofje van
|
Oorschot staat, tegenover de Hema. Aan het hoofd stond het College van Heilige Geestmeesters. Op vastgestelde tijden namen zij plaats in de Heilige Geestbank (die is er nog steeds) in de Grote of St-Bavo Kerk om brood uit te delen aan de armen. Gaandeweg werden alleen weeskinderen de belangrijkste bewoners van het instituut. In 1765 ontstaat de naam Gereformeerd of Burgerwees-huis.Van 1810-1908 vonden de wezen onderdak in het voormaligeOude Mannenhuis aan het Groot Heiligland, nu Frans Halsmuseum. Zo verbleef de bekende Haarlemmer Jacobus van Looy als weeskind daar. Zijn boek 'Jaapje' geeft een inzicht in de
|
Van Oorschotshofje anno 1769
|
dagelijkse gang van zaken in zo'n weeshuis in die tijd. De kinderen moesten zich nuttig maken. De jongens bekwaamden zich in handvaardigheden en de meisjes kregen onderricht in naaien, herstellen van textiel en borduren. Veel opdrachten werden uitgevoerd voor de Haarlemse burgerij en dat leverde het weeshuis inkomsten op. Toen de stad Haarlem haar oog op het gebouw liet vallen om er een museum in onder te brengen werd naar een andere plaats uitgekeken. Deze werd gevonden aan de Olieslagerslaan. Het Gereformeerd of Burgerweeshuis kreeg na de oorlog de toevoeging Stichting. Geleidelijk aan werden ook steeds meer niet-wezen opgenomen. Een naamswijziging was daardoor noodzakelijk. Vanaf 1959 is de naam Stichting Coen Cuserhuis ingevoerd. Steeds meer kwam de nadruk te liggen op kleinere woon/leefgroepen om de jongeren een zelfstandige piek in de maatschappij te geven. Het idee van weeshuis raakte op de achtergrond en het weeshuis zelf werd na 1988 te koop aangeboden. Het Gereformeerde of Burgerweeshuis werd in 1908 gebouwd. Daartoe werd door de regenten in 1906 een prijsvraag uitgeschreven. Alleen architecten uit Haarlem en omgeving konden deelnemen. Uitvoering van het ontwerp mocht niet meer dan f 90.000 kosten. Er werden 22 ontwerpen ingediend, die in het weeshuis aan het Heiligland werden tentoongesteld. ]e moest wel een dubbeltje entree betalen om ze te zien. De jury bestond uit de heren prof. H. Evers, C. Muysken en C.B. Posthumus Meijjes. De eerste prijs ging naar architect J.A.G. van der Steur. Zijn ontwerp ging de gesteldebouwsom van f 90.000 echter te boven. Toch werd het geselecteerd en tot uitvoering gebracht. Een storm van protest uit de vakwereld was het gevolg. Men vond dat de jury buiten z'n boekje was gegaan. Anderen stelden dat de rest van de ontwerpen niet over voldoende kwaliteit beschikten om te worden bekroond. 'Boze tongen' beweerden dat Van der Steur het maximum gestelde met wel zo'n fl. 30.000 zou overschrijden. Hij zou dan te veel aan het plan moeten lesboeren. Kortom, reuring in architectuurland. Uiteindelijk kreeg Haarlem er toch een echte Van der Steur bij. Hoewel bij de uitvoering op een aantal punten is bezuinigd, merk je daar in de rijkdom van architectuur en detaillering niet veel van. Van der Steur ontwierp een weeshuis van overheersend symmetrischeopzet. Dat was voor de hand liggend, want jongens en meisjes dienden gescheiden op te groeien. De hoofdentree met afzonderlijke zuilengangen (een voor jongens en een voor meisjes) vormt het hoofdaccent en is tevens middenas in het complex. Zeer opvallend is de stijl van het gebouw, die overwegend op de Hollandse architectuur van de 17de eeuw is georiënteerd, Je spreekt hier dan ook van Neo-Hollandse Renaissance. Opvallende elementen zijn de torenachtige bouwsels met ranke spitsen. Dit element is kenmerkend voor de architectuur van Van der Steur en komt ook voor bij zijn villa's in bijvoorbeeld Bloemendaal. Tegenwoordig zijn er woningen in ondergebracht. Daartoe werd omzichtig met het exterieur omgesprongen. Je woont er nu als burger in een weeshuis.
Standbeeld van Coenraad Cuser in Beverwijk nabij Italielaan/Laan der Nederlanden.
Achter het standbeeld het eilandje waar zijn kasteel stond (onder de rechter foto enige overblijfselen).
In het museum Midden Kennemerland is meer documentatie te vinden.
Achter het standbeeld het eilandje waar zijn kasteel stond (onder de rechter foto enige overblijfselen).
In het museum Midden Kennemerland is meer documentatie te vinden.
meisje krijgt een kan met drinken aangereikt (vermoedelijk dunbier, een lichte biersoort, die dagelijks gedronken werd) en allen verwisselen hun oude vodden voor de kleren van het weeshuis, te herkennen aan de verschillend gekleurde mouwen: één rode en één zwarte. Zij worden daarbij geholpen door het personeel van het tehuis.
Restauratie schilderij " Het verzorgen van de weeskinderen"
Een detail van het schilderij voor-en na de restauratie.
Deze foto's zijn beschikbaar gesteld door 'Schilderijenrestauratie Haarlem'
Deze foto's zijn beschikbaar gesteld door 'Schilderijenrestauratie Haarlem'
Op 30 juni 2009 is door de voorzitter van de Regentschap mevrouw G.D. Bredius, dit schilderij onthuld. Het gaat hier om een exacte kopie. Het origineel was ooit, tot midden 19e eeuw, in het bezit van het weeshuis. Nadat het deel uitmaakte van de collectie van het Frans Hals museum, kwam het weeshuis in het bezit van een kopie. Dit schilderij, waarvan de maker niet bekend is, verkeerde al jaren in een erbarmelijke staat. Nu, na een grondige restauratie, kan het een vergelijking met het origineel weer doorstaan.
Verspronck, Johannes Cornelisz Haarlem, 1662
Regentessen van het Heilige Geesthuis in Haarlem
Johannes Cornelisz Verspronck
Johannes Cornelisz Verspronck (Haarlem, tussen 1600 en 1603) - was een Nederlandse kunstschilder. Hij schilderde voornamelijk portretten. Schilderijen van Verspronck zijn onder andere te vinden in het Rijksmuseum te Amsterdam en het Frans Hals Museum te Haarlem. Van Verspronck zijn ongeveer honderd schilderijen bekend. Zijn belangrijkste werken zijn naast het portret van het meisje in het blauw, de twee groepsportretten van de regentessen van het St. Elizabeth Gasthuis en regentessen van het Heilige Geesthuis in Haarlem.
Johannes was de oudste zoon van de portretschilder Cornelis Engelsz. Verspronck uit Goud en Maritge Jansdr. Rodenrijsen. Verspronck werkte mogelijk als leerling bij zijn vader en heeft ook lange tijd bij zijn ouders gewoond. In 1632 trad hij toe tot het schildersgilde van Sint Lucas en werkte zijn hele leven als portretschilder van zijn stadsgenoten. Verspronck was twintig jaar jonger dan zijn stadsgenoot Frans Hals en heeft mogelijk in diens atelier gewerkt. In elk geval was Verspronck sterk beïnvloed door de stijl van Frans Hals. Verspronck woonde in de Sint Jansstraat en had rijke clientèle.
Johannes was de oudste zoon van de portretschilder Cornelis Engelsz. Verspronck uit Goud en Maritge Jansdr. Rodenrijsen. Verspronck werkte mogelijk als leerling bij zijn vader en heeft ook lange tijd bij zijn ouders gewoond. In 1632 trad hij toe tot het schildersgilde van Sint Lucas en werkte zijn hele leven als portretschilder van zijn stadsgenoten. Verspronck was twintig jaar jonger dan zijn stadsgenoot Frans Hals en heeft mogelijk in diens atelier gewerkt. In elk geval was Verspronck sterk beïnvloed door de stijl van Frans Hals. Verspronck woonde in de Sint Jansstraat en had rijke clientèle.
Coen Cuserhuis
Wezen in het Coen Cuserhuis krijgen naailes en leren hoe ze thee moeten serveren.
Vele meisjes gingen later als dienstbode werken bij rijke families.
Vele meisjes gingen later als dienstbode werken bij rijke families.
Klederdracht weeskinderen
Haarlem
Haarlem
Miniatuurtjes
In opdracht gemaakte miniatuurtjes gemaakt door
kunstenares E.L.A. Woutersen van Doesburgh, 1938
In opdracht gemaakte miniatuurtjes gemaakt door
kunstenares E.L.A. Woutersen van Doesburgh, 1938
Architect ir. J.A.G. van der Steur
De latere hoogleraar architectuur ir. J.A.G. van der Steur te Delft heeft onderwijs genoten van Eugen Gugel. De leerlingen van Gugel (hoogleraar architectuur aan de Polytechnische Hogeschool te Delft) droegen bij tot de verspreiding van het neorenaissance (v.b. kasteel Oud-Wassenaar).
A. en J.A.G.van der Steur
De Haarlemse architecten A. en J.A.G van der Steur hebben hun sporen in en buiten Haarlem nagelaten. Ook in Bloemendaal vinden we een gedeelte van hun oeuvre terug. Vader Adrianus van der Steur jr. (1835-1899) en zoon prof. ir. Johan Adrianus Gerard van der Steur (1865-1945) hebben ongeveer twintig villa's ontworpen, ruime, riante woningen voor opdrachtgevers uit de bovenlaag van de bevolking. A. van der Steur jr. ontwierp in 1870 voor mevrouw C. Van Valkenburg-Teding van Berkhout de nog bestaande grote witte "Villa Franca." in eclectische stijl, op de hoek van de Brederodelaan, Donkerelaan inclusief het koetshuis en waarschijnlijk ook de naastgelegen personeelswoning aan de Donkerelaan nr. G. Hij bouwde tevens vijf jaar later de pastorie van de hervormde gemeente aan het Kerkplein. Van de hand van zoon J.A.G. van der Steur kennnen we sinds het begin van deze eeuw een aantal villa's in het park Duin en Daal, maar ook elders in Bloemendaal. Deze werden voornamelijk gebouwd in de toen gebruikelijke Engelse landhuisstijl. herkenbaar aan de met vakwerk versierde geveltoppen en wit stucwerk. Een ander kenmerk van van der Steurs stijl zijn de torenachtige uitbouwen met ranke spitsen. Bekende werken van hem zijn: de Stadsschouwburg in Haarlem (1914-1918), het Vredespaleis in Den Haag (1907-1913) en de Nederlands Hervormde kerk in Schagen (1896, 1897). Adrianus van der Steur jr. werd na zijn opleiding gemeentearchitect te Wageningen en Zaltbommel en vestigde zich in 1865 zelfstandig te Haarlem. Hij was onder meer de uitvoerend architect van de nieuwbouw van Teylers museum aan het Spaarne, bouwde vele huizen en de Remonstrantse kerk aan de Wilhelminastraat, was de resaturatiearchitect van de Grote of St. Bavokerk en bouwde in 1872 het huis Rustenburgh te Bloemendaal, dat in 1974 werd afgebroken. Zijn zoon ir. J.A.G. van der Steur studeerde bouwkunde te Delft (1883-1888), maakte daarna enkele studiereizen door Europa en werkte van 1889 tot 1894 samen met zijn vader, die kantoor hield in een statig 18de-eeuws pand aan de Grote Houtstraat 99 in Haarlem. Er verscheen in 1917 een boek over J.A.G. van der Steurs werken in de reeks Bibliotheek voor moderne Hollandsche Architectuur. Het waren afleveringen over een aantal nationaal bekende architecten waarin hun voornaamste werken stonden afgebeeld. In deel drie wordt Van der Steurs werk behandeld met onder andere de vertrekken in de Grote St. Bavokerk, riante herenhuizen in Haarlem, en de bouw van de Stadsschouwburg, het Vredespaleis te Den Haag,
Een aantal villa's in Bloemendaal en enige interieurfoto's, waaronder een ontwerp van een boekenkast voor het Vredespaleis gemaakt in het atelier van de Haarlemse meubelmaker Joh. Nederkoorn. Voorts leverde hij met zijn vader veel ontwerpen voor weeshuizen in het centrum van de stad. Tijdens een opdracht voor de familie Van der Laan leerde hij hun dochter Emma kennen met wie hij in het huwelijk trad. Er werden drie zoons geboren, die allen in de voetsporen van hun vader zouden treden. Zoon Adrianus van der Steur (1893-1953) werd stadsarchitect van Rotterdam en bouwde onder andere het Museum Boymans aldaar. Zoon Albert Johan van der Steur (1895-1983) was particulier architect te Amsterdam en bouwde onder meer de Haarlemse stadhuisvleugel aan de Koningstraat (1938,1940) en maakte een ontwerp voor het Raadhuis te Bloemendaal. De derde zoon J.A.G. van der Steur (1899-1966) was werkzaam bij het Bureau voorheen J. van Kassel en De Koning te Nijmegen en tekende voornamelijk bedrijfsgebouwen.
Porf. ir. J.A.G. van der Steur overleed in 1945 op de leeftijd van 79 jaar kort nadat zijn huis in Oosterbeek met het architectenarchief van hem en zijn vader in vlammen was opgegaan bij de Slag om Arnhem.
A. en J.A.G.van der Steur
De Haarlemse architecten A. en J.A.G van der Steur hebben hun sporen in en buiten Haarlem nagelaten. Ook in Bloemendaal vinden we een gedeelte van hun oeuvre terug. Vader Adrianus van der Steur jr. (1835-1899) en zoon prof. ir. Johan Adrianus Gerard van der Steur (1865-1945) hebben ongeveer twintig villa's ontworpen, ruime, riante woningen voor opdrachtgevers uit de bovenlaag van de bevolking. A. van der Steur jr. ontwierp in 1870 voor mevrouw C. Van Valkenburg-Teding van Berkhout de nog bestaande grote witte "Villa Franca." in eclectische stijl, op de hoek van de Brederodelaan, Donkerelaan inclusief het koetshuis en waarschijnlijk ook de naastgelegen personeelswoning aan de Donkerelaan nr. G. Hij bouwde tevens vijf jaar later de pastorie van de hervormde gemeente aan het Kerkplein. Van de hand van zoon J.A.G. van der Steur kennnen we sinds het begin van deze eeuw een aantal villa's in het park Duin en Daal, maar ook elders in Bloemendaal. Deze werden voornamelijk gebouwd in de toen gebruikelijke Engelse landhuisstijl. herkenbaar aan de met vakwerk versierde geveltoppen en wit stucwerk. Een ander kenmerk van van der Steurs stijl zijn de torenachtige uitbouwen met ranke spitsen. Bekende werken van hem zijn: de Stadsschouwburg in Haarlem (1914-1918), het Vredespaleis in Den Haag (1907-1913) en de Nederlands Hervormde kerk in Schagen (1896, 1897). Adrianus van der Steur jr. werd na zijn opleiding gemeentearchitect te Wageningen en Zaltbommel en vestigde zich in 1865 zelfstandig te Haarlem. Hij was onder meer de uitvoerend architect van de nieuwbouw van Teylers museum aan het Spaarne, bouwde vele huizen en de Remonstrantse kerk aan de Wilhelminastraat, was de resaturatiearchitect van de Grote of St. Bavokerk en bouwde in 1872 het huis Rustenburgh te Bloemendaal, dat in 1974 werd afgebroken. Zijn zoon ir. J.A.G. van der Steur studeerde bouwkunde te Delft (1883-1888), maakte daarna enkele studiereizen door Europa en werkte van 1889 tot 1894 samen met zijn vader, die kantoor hield in een statig 18de-eeuws pand aan de Grote Houtstraat 99 in Haarlem. Er verscheen in 1917 een boek over J.A.G. van der Steurs werken in de reeks Bibliotheek voor moderne Hollandsche Architectuur. Het waren afleveringen over een aantal nationaal bekende architecten waarin hun voornaamste werken stonden afgebeeld. In deel drie wordt Van der Steurs werk behandeld met onder andere de vertrekken in de Grote St. Bavokerk, riante herenhuizen in Haarlem, en de bouw van de Stadsschouwburg, het Vredespaleis te Den Haag,
Een aantal villa's in Bloemendaal en enige interieurfoto's, waaronder een ontwerp van een boekenkast voor het Vredespaleis gemaakt in het atelier van de Haarlemse meubelmaker Joh. Nederkoorn. Voorts leverde hij met zijn vader veel ontwerpen voor weeshuizen in het centrum van de stad. Tijdens een opdracht voor de familie Van der Laan leerde hij hun dochter Emma kennen met wie hij in het huwelijk trad. Er werden drie zoons geboren, die allen in de voetsporen van hun vader zouden treden. Zoon Adrianus van der Steur (1893-1953) werd stadsarchitect van Rotterdam en bouwde onder andere het Museum Boymans aldaar. Zoon Albert Johan van der Steur (1895-1983) was particulier architect te Amsterdam en bouwde onder meer de Haarlemse stadhuisvleugel aan de Koningstraat (1938,1940) en maakte een ontwerp voor het Raadhuis te Bloemendaal. De derde zoon J.A.G. van der Steur (1899-1966) was werkzaam bij het Bureau voorheen J. van Kassel en De Koning te Nijmegen en tekende voornamelijk bedrijfsgebouwen.
Porf. ir. J.A.G. van der Steur overleed in 1945 op de leeftijd van 79 jaar kort nadat zijn huis in Oosterbeek met het architectenarchief van hem en zijn vader in vlammen was opgegaan bij de Slag om Arnhem.
Het Oude Mannenhuis
Het huidige gebouw van het Frans Hals Museum stamt in oorsprong uit de 17e eeuw: de typisch Hollandse trapgevels aan de voorzijde herinneren aan die periode. Het museum ligt rondom een binnentuin, die in 17e-eeuwse stijl is aangelegd.
Het museum was oorspronkelijk een Oudemannenhuis, een bejaardenhuis voor mannen. Wie voor het gebouw staat, ziet meteen dat het oudemannenhuis geen armlastige instelling was. De toegangspoort (nu de entree van het museum) is fraai versierd met pilasters, een cartouche met wapenschilden en bovenop een beeld van een oude man. Het Oudemannenhuis werd destijds zo mooi gevonden dat men schreef: het ‘Oldemannenhuys schijnt veel eerder een Paleis van een Prince’. Het Oudemannenhuis werd gebouwd in opdracht van het stadsbestuur. Wie het ontworpen heeft, is niet zeker. Voorheen is gedacht dat Lieven de Key het ontwerp maakte: hij was in die periode ‘stadsmeestermetselaar’ en ontwierp bijvoorbeeld de Vleeshal. Tegenwoordig echter gaat men er van uit dat het ontwerp afkomstig was van Pieter van Campen (Amsterdam 1568-Haarlem 1615), de vader van Jacob die het Paleis op de Dam bouwde. Het Oudemannenhuis werd gebouwd in 1607-1611 in opdracht van het stadsbestuur van Haarlem. Om de bouw te financieren werden een rederijkersfeest en een grote loterij georganiseerd, met een totale opbrengst van maar liefst 55.000 gulden. Op 1 februari 1609 betrokken de eerste oude mannen het gebouw. Het waren toen kleine huisjes naast elkaar, gebouwd rondom een vierkante binnentuin. In elk huisje woonden twee mannen. Er konden maximaal 60 oude mannen wonen. In 1810 kreeg het gebouw nieuwe bewoners: 127 wezen werden er ondergebracht. De oude mannen verhuisden naar het Proveniershuis aan de Grote Houtstraat. De zolders van de huisjes werden doorgebroken, zodat er ruimte ontstond voor slaapzalen. In 1854 werd het weeshuis eigendom van de Hervormde Kerk. Er werd ook nieuw personeel aangenomen, naast de binnenvader en de binnenmoeder. Er kwamen – in de geest van de Verlichting - nu ook een naaimoeder, een schoolmeester en een kinderjuffrouw in dienst. In 1858 werd het gebouw uitgebreid met twee klaslokalen. Ook stadskinderen konden er terecht voor onderwijs.
Het museum was oorspronkelijk een Oudemannenhuis, een bejaardenhuis voor mannen. Wie voor het gebouw staat, ziet meteen dat het oudemannenhuis geen armlastige instelling was. De toegangspoort (nu de entree van het museum) is fraai versierd met pilasters, een cartouche met wapenschilden en bovenop een beeld van een oude man. Het Oudemannenhuis werd destijds zo mooi gevonden dat men schreef: het ‘Oldemannenhuys schijnt veel eerder een Paleis van een Prince’. Het Oudemannenhuis werd gebouwd in opdracht van het stadsbestuur. Wie het ontworpen heeft, is niet zeker. Voorheen is gedacht dat Lieven de Key het ontwerp maakte: hij was in die periode ‘stadsmeestermetselaar’ en ontwierp bijvoorbeeld de Vleeshal. Tegenwoordig echter gaat men er van uit dat het ontwerp afkomstig was van Pieter van Campen (Amsterdam 1568-Haarlem 1615), de vader van Jacob die het Paleis op de Dam bouwde. Het Oudemannenhuis werd gebouwd in 1607-1611 in opdracht van het stadsbestuur van Haarlem. Om de bouw te financieren werden een rederijkersfeest en een grote loterij georganiseerd, met een totale opbrengst van maar liefst 55.000 gulden. Op 1 februari 1609 betrokken de eerste oude mannen het gebouw. Het waren toen kleine huisjes naast elkaar, gebouwd rondom een vierkante binnentuin. In elk huisje woonden twee mannen. Er konden maximaal 60 oude mannen wonen. In 1810 kreeg het gebouw nieuwe bewoners: 127 wezen werden er ondergebracht. De oude mannen verhuisden naar het Proveniershuis aan de Grote Houtstraat. De zolders van de huisjes werden doorgebroken, zodat er ruimte ontstond voor slaapzalen. In 1854 werd het weeshuis eigendom van de Hervormde Kerk. Er werd ook nieuw personeel aangenomen, naast de binnenvader en de binnenmoeder. Er kwamen – in de geest van de Verlichting - nu ook een naaimoeder, een schoolmeester en een kinderjuffrouw in dienst. In 1858 werd het gebouw uitgebreid met twee klaslokalen. Ook stadskinderen konden er terecht voor onderwijs.
Museum rond 1915
Het gebouw werd begin 20e eeuw te klein en te duur in onderhoud. De wezen verhuisden naar een nieuw weeshuis in de Olieslagerslaan 5. De gemeente kocht het pand weer terug van de kerk om er de stedelijke kunstcollectie onder te brengen. Delen van het regelmatig aangepaste gebouw worden gesloopt en in vroeg 17e-eeuwse stijl weer opgebouwd naar een ontwerp van stadsarchitect L.C Dumont. De oorspronkelijke plattegrond, de toegangspoort en het hoofdgebouw met de oude eetzaal, de regentenkamers en de ziekenzaal van de oude mannen blijven gehandhaafd. Op 14 mei 1913 werd het museum geopend. Het werd genoemd naar Haarlems beroemdste kunstenaar: Frans Hals.
Bron Wikipedia 2009
Het gebouw werd begin 20e eeuw te klein en te duur in onderhoud. De wezen verhuisden naar een nieuw weeshuis in de Olieslagerslaan 5. De gemeente kocht het pand weer terug van de kerk om er de stedelijke kunstcollectie onder te brengen. Delen van het regelmatig aangepaste gebouw worden gesloopt en in vroeg 17e-eeuwse stijl weer opgebouwd naar een ontwerp van stadsarchitect L.C Dumont. De oorspronkelijke plattegrond, de toegangspoort en het hoofdgebouw met de oude eetzaal, de regentenkamers en de ziekenzaal van de oude mannen blijven gehandhaafd. Op 14 mei 1913 werd het museum geopend. Het werd genoemd naar Haarlems beroemdste kunstenaar: Frans Hals.
Bron Wikipedia 2009
Jacobus van Looy
Jacobus (Jac) van Looy Haarlem, 12 september 1855 – aldaar, 24 februari 1930 was een Nederlands schilder en schrijver. Van Looy was de zoon van een timmerman. Zijn ouders stierven kort na elkaar en vanaf zijn vijfde jaar groeide hij op als weesjongen in het Haarlemse Gereformeerd Burgerweeshuis. Hij leerde voor het vak van huis- en rijtuigschilder, maar mocht vanwege zijn talent daarnaast tekenlessen volgen. Hij studeerde aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, en was bevriend met o.a. Willem Witsen. In 1884 kreeg hij de prestigieuze Prix de Rome. Daaraan verbonden was een beurs en een rijkstoelage die hem in staat stelde om te reizen en ervaring op te doen. Hij diende een voorgeschreven route te volgen, klassieke werken te kopiëren en regelmatig schriftelijk verslag uit te brengen. Zo reisde hij van 1885 tot 1886 naar Italië, Spanje en Marokko. Verder schreef hij ook korte verhalen. In Amsterdam huwde hij Titia van Gelder, waarna hij zich vestigde in Soest. In 1913 verhuisde het paar weer naar Haarlem. Van Looy maakte deel uit van de redactie van het letterkundig tijdschrift De Nieuwe Gids van de beweging der Tachtigers en werd het bekendst door zijn deels autobiografische cyclus Jaapje-Jaap-Jakob. Hierin beschreef hij het leven in het weeshuis en zijn tijd als drukkers- en schildersleerling. Zo krijgt de lezer een beeld van het Haarlem van de jaren 1860/1870. Veel van de door Van Looy bescheven zaken bestaan nog of zijn herkenbaar, andere zijn volkomen veranderd of geheel verdwenen. Andere werken van hem zijn o.a. Reizen, Proza, Nieuw proza en Feesten. Daarnaast vertaalde hij werken van Shakespeare, zoals Macbeth, Hamlet en As you like it. Van deze vertalingen verschenen edities met fraaie illustraties van Rie Cramer. Verder schreef hij gedichten die in diverse publicaties verschenen, maar pas in 1932 door zijn weduwe werden verzameld en uitgegeven. Zijn stijl van schrijven wordt wel omschreven als 'schilderen met woorden'. Van Looy hanteerde een zeer eigen taalgebruik waarin o.a. sferen en kleuren (een herinnering aan zijn tijd als schildersleerling) een rol spelen. Na de dood van zijn weduwe Titia was Van Looy's huis aan de Kleine Houtweg te Haarlem van 1949 tot 1967 een aan hem gewijd museum, waar een keuze uit zijn nalatenschap, waaronder schilderijen, tekeningen en manuscripten te zien was. Na sluiting van het musueum werd de collectie, eigendom van de Stichting Jacobus van Looy (die de nalatenschap bezit en beheert) ondergebracht in het Frans Hals Museum in Haarlem. Nadat de verzameling enige tijd als Van Looy-collectie op één van de verdiepingen tentoongesteld was, wordt de collectie nu in het depot bewaard. Het Teylers Museum in Haarlem heeft een collectie van tekeningen in bezit, waaronder veel tekeningen en schetsen uit Italië, Spanje en Marokko.
Sinds 1985 bestaat er een vijfjaarlijkse Jacobus van Looy-prijs voor kunstenaars die zich als beeldend kunstenaar èn schrijver onderscheiden hebben. In 2005 werd de prijs uitgereikt aan Wim T. Schippers.
Bron: Wikipedia 2009
Sinds 1985 bestaat er een vijfjaarlijkse Jacobus van Looy-prijs voor kunstenaars die zich als beeldend kunstenaar èn schrijver onderscheiden hebben. In 2005 werd de prijs uitgereikt aan Wim T. Schippers.
Bron: Wikipedia 2009
Freule H.A. van Kretschmar
Freule van Kretschmar was directrice van het Gereformeerd of Burgerweeshuis te Haarlem van 2 april 1922 tot 31 december 1945. In haar bijna 24-jarige ambtsperiode maakt zij zeer zorgelijke oorlogsjaren mee. Zij versterkt de band met de 'oud-wezen', voor wie zij ook sedert haar aftreden jaarlijks in de maand maart reünie houdt in het huis. Zij overleed in 1981.
Hieronder een tweetal brieven van haar neef Frits Kretschmar.
Hieronder een tweetal brieven van haar neef Frits Kretschmar.